Hoogstamboomgaarden in ons landschap: een mooie erfenis
Tot een flink stuk in de twintigste eeuw had iedere boerderij in onze streek een eigen boomgaard. De kleine hoogstamboomgaard maakte deel uit van het traditionele boerenlandschap. De fruitbomen stonden vlak bij de woning, op de huisweide, en leverden zowel fruit als gras en schaduw voor het vee op. Om het vee op de weide te houden, groeide er meestal een meidoorn- of hulsthaag omheen.
Gepersonaliseerd assortiment
Het fruitassortiment werd bepaald door de smaak van de bewoners. Vaak ging het om streekeigen en zelfs plaatselijke variëteiten zoals de appel Trezeke Meyers (‘Reinette de Landeghem’) of Marbrée de Watervliet. De gewenste rassen werden vaak door de eigenaar zelf op een sterke, gezaaide onderstam geënt. De hoogstamvruchtbomen groeiden uit tot grote, sterke bomen die relatief weinig onderhoud nodig hadden. Kleinschalige fruitteelt was een nevenactiviteit en de opbrengst diende voor eigen gebruik. Soms werd er een deel van de pacht mee betaald.
Opkomst van de commerciële teelt
Grote hoogstamboomgaarden met appel- en perenbomen kwamen in de negentiende en de eerste helft van de twintigste eeuw voor. Er werden vaak maar een paar rassen aangeplant. Bij het begin van de 20ste eeuw was in het Meetjesland en de Leiestreek 3 tot 6% van het areaal cultuurgronden ingenomen door de fruitteelt. In Waarschoot en Nevele ging het cijfer tot wel 10%! Sleidinge, Waarschoot, Merendree of Vosselare bijvoorbeeld stonden bekend om de commerciële fruitteelt. Vooral verschillende soorten peren werden er geteeld en geëxporteerd.
De kramsvogel weet de appeloogst te vinden
Waarom hoogstamfruitbomen?
Bij een hoogstam is de stamhoogte tussen de 1,80 en 2 meter; pas vanaf die hoogte vind je de eerste takken aan de boom. Het handige is dat je er gemakkelijk onderdoor kan lopen en dat ze het uitzicht vrijwaren. Rond 1950 verloor de hoogstamboomgaard haar belang. Gewijzigd consumptiegedrag, intensivering en schaalvergroting hadden voor de lokale fruitteelt grote gevolgen. In de jaren ’60 kreeg men zelfs een premie om hoogstamfruitbomen te rooien! Vandaag wordt ons fruit geïmporteerd of gekweekt in grote laagstamboomgaarden. Daar worden vaak maar enkele rassen gekweekt op moderne, kleine en snelgroeiende boomvormen die gemakkelijk te beheren zijn. Vooral om economische redenen wordt momenteel dus vaak gekozen voor laagstam. Nochtans zijn hoogstammen beter bestand tegen ziektes dankzij het grote aantal variëteiten en ze verhogen de biodiversiteit aanzienlijk.
Van grasveld naar insectenparadijs
De hoofdfunctie van een boomgaard is de fruitopbrengst. Maar je kan een boomgaard daarnaast ook natuurlijker beheren om meer wilde planten en dieren te krijgen. En dat is belangrijk, want de natuur brengt de boomgaard in evenwicht. Zo zorgen insecten voor de bestuiving en plagen worden op een natuurlijke manier bestreden als je ook ruimte geeft aan insecten, vogels, zoogdieren en andere dieren. Hoe je dat doet? Dat lees je hier.
Geen fruit zonder insecten
Ken je nog het biologieverhaal van de stampers en meeldraden? De meeldraden zijn het mannelijke voortplantingsorgaan in een bloem en produceren stuifmeel. De stamper is het vrouwelijke voortplantingsorgaan en ontvangt het stuifmeel. Bij fruitbomen gebeurt de bestuiving hoofdzakelijk door insecten. Door het gewriemel met pootjes, monden en tasters blijft er stuifmeel aan de insecten plakken. Vervolgens vliegen ze naar een andere bloesem, waar het stuifmeel op de stamper van de andere bloem terecht komt en ziedaar: de bestuiving vindt plaats en enkele maanden later heb je een appel, peer of andere vrucht.
De innige band tussen vlinder en plant
Een boomgaard die niet intensief wordt beheerd, dus waar geen vee op graast en die weinig wordt gemaaid, is een paradijs voor insecten. Heel wat vlinders slurpen met hun roltong (of eerder een rolrietje) nectar uit een bloesem. Doordat stuifmeel aan hun poten blijft plakken, zorgen ze ook mee voor de bestuiving van de fruitbomen. Maar dat is niet voldoende: een gevarieerde voeding is de sleutel tot een goede gezondheid, en dat is ook zo bij dieren. Andere voedselbronnen in en rond de boomgaard, en dan vooral wilde planten, zijn essentieel voor insecten. Die insecten zijn op hun beurt een lekker hapje voor onder meer vogels en vleermuizen. Een biodiverse boomgaard veroorzaakt dus een positieve kettingreactie: meer planten, meer bestuiving, meer insecten, meer vogels, meer kleine zoogdieren.
De stamper (geel midden) en de meeldraden (oranje) zijn de voortplantingsorganen van een plant
De dagpauwoog slurpt nectar op, waardoor hij ook voor verspreiding van het stuifmeel van de plant zorgt
Gaea Rysselaere
Dit artikel verscheen in het herfstnummer 2024 van het tijdschrift Natuur en landschap Meetjesland